Neurobiologische verschillen in subgroepen van bipolaire depressie

Dit artikel begin ik graag met een persoonlijke boodschap en vooral een disclaimer. Wat ik hieronder beschrijf zijn namelijk bevindingen uit een onderzoek dat tot mijn eerste publicatie heeft geleid. Bij de andere stukken die ik hier schrijf besteed ik bewust aandacht aan onderzoek dat juist niet van mijzelf of mijn eigen onderzoeksgroep komt, om objectiviteit te waarborgen. Desondanks hecht ik grote waarde aan het kunnen communiceren van wetenschappelijk werk naar een breed publiek - en dus wilde ik mezelf uitdagen om mijn eigen onderzoek (wat alles behalve baanbrekend of een nieuwsartikel waard is trouwens) in het Nederlands en voor een lezer met welke achtergrond dan ook te schrijven. Hierbij dus nadrukkelijk: dit stuk is per definitie subjectief! Dank voor het lezen.
Een onderwerp dat steeds meer aandacht krijgt in de psychiatrie is de grote variatie aan klachten die onder één diagnose kunnen vallen. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘heterogeniteit’ van een psychiatrische aandoening genoemd. Zo kent bipolaire depressie, die al uit twee soorten bestaat, verschillende mogelijke combinaties van symptomen. Voor de diagnose bipolaire depressie type I is bijvoorbeeld minstens één manische episode vereist, maar de overige ziektekenmerken verschillen kunnen per individu verschillen.
Angst en manie in bipolaire depressie
Binnen de wetenschap is al eerder geprobeerd subgroepen binnen bipolaire depressie te onderscheiden op basis van symptomen, maar onze kennis hierover is nog beperkt. Vorig jaar werd er door wetenschappers onderzocht of er zulke subgroepen binnen bipolaire depressie I bestaan op basis van niet alleen symptomen van manie, maar ook van angst. Ongeveer de helft van individuen met bipolaire depressie ervaart namelijk ook een angstsyndroom in hun leven. Uit de studie bleek dan ook dat er duidelijk twee groepen te onderscheiden waren binnen individuen met bipolaire depressie I: die met en zonder angstklachten. Ook bleek dat de hele populatie in zo’n vier subgroepen kon worden onderverdeeld op basis van manische symptomen. Deze verschillen in manie bleken het meest te maken te hebben met iemands spraak en taalgebruik, zoals hoe snel of veel iemand praat en over wat voor inhoud.
Verschillen in het brein
De onderzoekers keken vervolgens of er tussen deze subgroepen ook verschillen zichtbaar waren in het brein. Hiervoor gebruikten zij een methode die niet simpelweg kijkt naar de grootte of activiteit van hersengebieden één op één, maar naar de verbanden tussen verschillende hersengebieden; oftewel, het brein als een verbonden netwerk. Deze methode wordt ook wel netwerkanalyse op basis van grafentheorie genoemd, afkomstig uit de wiskunde en tegenwoordig breed toegepast van hersenonderzoek tot metronetwerken. Uit de resultaten bleek dat er inderdaad verschillen in bepaalde hersengebieden te zien waren tussen de subgroepen van bipolaire depressie I.
De mogelijke klinische betekenis van deze hersenverschillen is nog onduidelijk en binnen deze studie niet verder onderzocht. Allereerst is er nieuw onderzoek met grotere groepen deelnemers nodig voor het bevestigen van de bevindingen. Een belangrijke volgende stap is dan om te bekijken of zulke subgroepen van bipolaire depressie anders reageren op medicatie. Als dat zo is, zou dit waardevolle kennis opleveren voor het ontwikkelen van meer op maat gemaakte behandelingen binnen de psychiatrische zorg.
